Vocabulary of the day
weer (weather)
temperatuur (temperature)
heet (hot)
warm (warm)
zacht (mild)
koel (cool)
koud (cold)
Bevriezend (freezing)
regen (rain)
regenachtig (rainy)
motregen (drizzle)
bui (shower)
onweersbui (thunderstorm)
sneeuw (snow)
sneeuwachtig (snowy)
ijzel (sleet)
hagel (hail)
wind (wind)
winderig (windy)
bries (breeze)
windstoot (gust)
wolk (cloud)
bewolkt (cloudy)
bewolkt (overcast)
mist (fog)
mistig (foggy)
vochtigheid (humidity)
dauw (dew)
weersvoorspelling (forecast)
zonnig (sunny)
helder (clear)
temperatuur (temperature)
graad (degree)
Celsius (Celsius)
Fahrenheit (Fahrenheit)
Sneeuwstorm (blizzard)
bliksem (lightning)
onweer (thunder)
hemel (sky)
seizoen (season)
lente (spring)
zomer (summer)
herfst (fall)
herfst (autumn)
winter (winter)
tornado (tornado)
orkaan (hurricane)
orkaan (typhoon)
orkaan (cyclone)
ijs (ice)
vorst (frost)
storm (storm)
neerslag (precipitation)
klimaat (climate)
atmosfeer (atmosphere)
