Vocabulary of the day
lente (spring)
zomer (summer)
herfst (autumn)
winter (winter)
weer (weather)
temperatuur (temperature)
warm (warm)
heet (hot)
koel (cool)
koud (cold)
bevriezen (freeze)
sneeuw (snow)
ijs (ice)
regen (rain)
zonnig (sunny)
bewolkt (cloudy)
storm (storm)
bries (breeze)
wind (wind)
fris (chilly)
hitte (heat)
luchtvochtigheid (humidity)
onweer (thunder)
bliksem (lightning)
mist (fog)
mist (mist)
hagel (hail)
dooi (thaw)
bloemen (flowers)
bladeren (leaves)
bloesem (blossom)
oogst (harvest)
equinox = equinox (equinox)
zonnewende (solstice)
herfst (fall)
jas (coat)
jas (jacket)
paraplu (umbrella)
Laarzen (boots)
sjaal (scarf)
handschoenen (gloves)
zwemkleding (swimwear)
zonnebrandcrème (sunscreen)
seizoen (cap)
zonnebril (sunglasses)